ABN AMRO: 'Europa zet in op technologische zelfredzaamheid'
Na jaren van achterstand ten opzichte van tech-giganten uit de Verenigde Staten en China, zet de Europese Unie in op ‘digitale soevereiniteit’. Dat betekent: minder afhankelijk zijn van buitenlandse technologie door te investeren in een bloeiend eigen tech-ecosysteem. De weg is nog lang, maar er zijn hoopgevende signalen.

Eind maart overlegden dertien Europese ministers over digitalisering en de tech-sector. Een belangrijk onderwerp was de digitale autonomie van Europa, of beter gezegd: het gebrek eraan, dat men sinds het aantreden van president Trump als een grotere kwetsbaarheid is gaan zien. Vooral op vier fronten klinkt de roep om digitale zelfstandigheid luider: de cloud, kunstmatige intelligentie, het vestigingsklimaat voor jonge technologiebedrijven en de chipindustrie.
Tijdens het topoverleg besloten de ministers onder meer om de Europese chipwet versneld te herzien – eerder gepland voor 2026 – om sneller te kunnen investeren in de halfgeleidersector en minder afhankelijk te zijn van Aziatische leveranciers. Strategische technologieën zoals chips, artificial intelligence (AI), en cloud moeten volgens de ministers daarnaast in onderlinge samenhang worden aangepakt. Ook pleiten ze voor grotere publieke opdrachten waarmee lokale spelers kunnen opschalen.
Cloudmarkt gedomineerd door Amerikaanse spelers
Een meerderheid van de Europese overheden en bedrijven draait op cloud-infrastructuur van Amerikaanse herkomst: Amazon Web Services, Microsoft Azure en Google Cloud. Samen controleren deze partijen zo’n 70 tot 80 procent van de Europese cloud-markt. De rest is versnipperd over tientallen kleinere aanbieders, waaronder Europese partijen zoals SAP, Deutsche Telekom, OVHcloud en Orange. Geen enkele Europese speler haalt echter meer dan een paar procent marktaandeel. SAP en Deutsche Telekom voeren de Europese ranglijst aan met elk slechts 2 procent van de markt.
Ook de Nederlandse overheid blijkt sterk afhankelijk te zijn van de clouddiensten van de Amerikaanse tech-giganten. Bijna de helft (44 procent) van de clouddiensten die de overheid gebruikt, valt in de categorie ‘public cloud’ en leunt dus op de infrastructuur van deze partijen. Een risicobeoordeling is in veel gevallen niet gedaan, zo blijkt uit een recent rapport van de Algemene Rekenkamer met de onheilspellende ondertitel Donkere wolken pakken samen. Volgens Simon Besteman van branchevereniging Dutch Cloud Community zijn de risico’s substantieel. “Als je data in een datacenter van een cloudprovider met een Amerikaanse UBO staan, dan kan de Amerikaanse overheid erbij. Het maakt dan geen donder uit als het datacenter in Europa staat.”
De branchevereniging waarschuwt dat technologische afhankelijkheid landen en bedrijven in een benarde positie brengen, zeker als geopolitieke verhoudingen verslechteren. Zo werd Amsterdam Trade Bank (ATB), een dochter van het Russische Alfa Bank, na de invasie van Oekraïne afgesloten van IT-diensten door Amazon en Microsoft, met grote verstoringen tot gevolg: medewerkers raakten hun toegang tot applicaties en e-mail kwijt, digitale betalingen kwamen stil te liggen. Het voedt de vrees voor een scenario waarin Amerikaanse tech-bedrijven hun dienstverlening aan Europa staken als de politieke druk oploopt. “Als de Verenigde Staten ons onder druk willen zetten, dan kan dit via IT”, zegt Besteman.
AI
De Amerikaanse clouds zijn de afgelopen jaren gestaag gegroeid, zelfs sneller dan de lokale aanbieders. Synergy Research berekende dat tussen 2017 en 2022 de Europese cloud-markt vijfmaal groter is geworden, maar het gezamenlijke marktaandeel van Europese providers daalde van 27 procent naar 13 procent. Amazon, Microsoft en Google investeren ieder kwartaal miljarden in nieuwe Europese datacenters.
Europese aanbieders trekken zich daarom terug op niches: ze bedienen specifieke lokale behoeften of treden op als partner van de grote drie in hybride constructies. Zo levert het Franse OVHcloud clouddiensten die voldoen aan strenge Europese regelgeving. In sommige gevallen combineren organisaties deze diensten met die van Amazon Web Services of Microsoft Azure, zodat ze kunnen profiteren van de schaal en functionaliteit van Amerikaanse platforms, terwijl gevoelige gegevens binnen Europa blijven en onder Europese regels vallen.
De dominantie van Amerikaanse cloudproviders strekt zich overigens uit tot de ruggengraat van artificial intelligence: de geavanceerde servers waarop AI-modellen worden getraind en draaien. De Verenigde Staten beschikt over zo’n 70 procent van deze wereldwijde rekenkracht voor AI, waarvan het overgrote deel – 80 procent – in handen is van de hyperscalers. Europa moet het doen met slechts 4 procent van de wereldwijde capaciteit.
Europa als hekkensluiter in de AI-race
Deze scheve verdeling is tekenend voor de positie van Europa in de bredere AI-race. Zo halen Europese AI-startups veel minder kapitaal op dan hun Amerikaanse concurrenten. In 2024 ging zo’n 90 miljard dollar naar Amerikaanse AI-startups en -scale-ups, zo blijkt uit gegevens van Dealroom. In Europa bleef dat bedrag steken op nog geen 16 miljard. Volgens Maarten Cleeren van Techleap is dat problematisch. “Over tien jaar is er geen bedrijf meer dat geen AI gebruikt. Als we geen geld steken in de tech-bedrijven die dit ondersteunen, hebben we een probleem.”
Vooralsnog vissen Europese AI-startups dus in een veel kleinere vijver qua financiering en groeien ze minder snel uit tot zwaargewichten. De investeringen die zulke AI-zwaargewichten op hun beurt doen, zijn niet van de lucht. Het Amerikaanse OpenAI, bekend van de slimme chatbot ChatGPT, verenigde zich begin dit jaar met landgenoot Oracle en het Japanse SoftBank onder de naam Stargate. In deze joint venture gaan de technologiebedrijven de komende jaren minimaal 500 miljard dollar investeren in AI-infrastructuur.
Dat het aandeel van China in de wereldwijde AI-investeringen relatief laag uitvalt, komt vooral doordat innovatie daar grotendeels wordt gedragen door grote technologiebedrijven als Baidu, Tencent en Alibaba, die nauw samenwerken met de overheid. Door beperkte transparantie op de kapitaalmarkt blijven veel investeringen daarnaast buiten beeld.
China
De resultaten van China’s inspanningen krijgen echter steeds meer aandacht. Zo lanceerde de Chinese startup Butterfly Effect onlangs de AI-agent Manus, die complexe taken van begin tot eind uitvoert met minimale menselijke input. Het AI-model DeepSeek oogstte eind 2024 verbazing doordat het met veel minder rekenkracht was ontwikkeld, maar wel resultaten boekte vergelijkbaar met de bekende taalmodellen van onder andere OpenAI en Meta. Daarmee is de AI-race niet alleen een wedstrijd tussen Amerikaanse tech-giganten, maar eerder een wereldwijde wedloop met de Verenigde Staten en China als middelpunt. Het is Europa vooralsnog niet gelukt om in deze race een serieuze positie te verwerven.
De in maart 2024 aangenomen AI Act van de Europese Commissie is ’s werelds eerste uitgebreide wetgevingspakket voor kunstmatige intelligentie. De verordening legt strenge eisen op aan zogeheten hoogrisico-toepassingen en stuit op weerstand in delen van de tech-sector. “Potentially disastrous”, noemde branchevereniging EU Tech Chamber de AI Act; de regels zouden “stringente verplichtingen” opleggen die innovatie verstikken. Sommige AI-ondernemers vrezen hoge compliance-kosten en juridische onduidelijkheid. “Founders weten niet precies waar de grenzen liggen”, zegt Cleeren van Techleap. “Bedrijven zullen terughoudend zijn bepaalde AI-functies op de Europese markt te brengen, die wel in de Verenigde Staten worden gelanceerd.”
Europese tech-startups ervaren veel barrières
Die onzekerheid staat niet op zichzelf. Europa staat bekend om zijn sterke regelgeving, maar voor snelgroeiende technologiebedrijven werkt die zelden in het voordeel. Startups die willen opschalen stuiten op 27 nationale belastingstelsels, arbeidswetten en insolventieregels. Elk land heeft zijn eigen interpretatie van winstbelasting, aandeelhoudersstructuren en ontslagrecht — iets wat snelle internationale groei belemmert. Volgens het State of European Tech-rapport ziet 47 procent van de founders en investeerders regelgeving en beleidsvorming als belangrijke barrière voor groei.
Een andere veelgenoemde frustratie is de beperkte toegang tot groeikapitaal. Sinds 2015 haalden Europese startups in de groeifase zo’n 300 miljard dollar op, maar dat had volgens de auteurs van het rapport het dubbele kunnen zijn als ze even gemakkelijk grote rondes konden sluiten als in de VS. Europese bedrijven komen wel door de eerste financieringsrondes, maar vallen terug bij investeringen vanaf 15 miljoen dollar: slechts 4,1 procent haalt die drempel, tegenover 8,3 procent in de VS. Een van de oorzaken is het gebrek aan diepe kapitaalbuffers. Europese pensioenfondsen investeren bijvoorbeeld slechts 0,007 procent van hun vermogen in wereldwijd durfkapitaal, ruim drie keer minder dan hun Amerikaanse tegenhangers. Daardoor blijft het voor Europese startups lastig om op te schalen tot het soort tech-bedrijven dat de digitale autonomie stut.
Europa leunt zwaar op buitenlandse chipproductie
Maar zonder fysieke industrie is kapitaal niet genoeg. Dat blijkt pijnlijk duidelijk in de chipsector, waar Europa zwaar leunt op buitenlandse productiecapaciteit. Slechts 6 procent van de wereldwijde chipproductie vindt plaats in Europa en het Midden-Oosten. Azië neemt meer dan 80 procent van de productie voor zijn rekening. De Verenigde Staten levert 8 procent van alle chips, maar heeft wel de meeste grip op ontwerp, patenten en software. Europa mist die controle. De meeste chips die hier worden gemaakt, zijn relatief eenvoudig: voor auto’s, huishoudelijke apparaten en industriële toepassingen. Geavanceerde chips – nodig voor smartphones, AI of militaire technologie – komen vooral uit Taiwan en Zuid-Korea.
ASML is Europa’s troefkaart. Het bedrijf uit Veldhoven is het enige ter wereld dat machines levert voor ‘extreme ultraviolet lithografie’ (EUV), de technologie waarmee de meest geavanceerde chips worden gemaakt. Maar ASML levert aan de wereld, niet alleen aan Europa. Duitsland heeft met Infineon en Bosch sterke posities in vermogenselektronica; chips die elektrische energie efficiënt schakelen en regelen, bijvoorbeeld in auto’s en zonnepanelen. Spelers als het Nederlandse NXP en het Frans-Zwitserse STMicroelectronics focussen op ‘embedded chips’. Dit zijn microchips die ingebouwd zijn in apparaten of voertuigen om één specifieke taak uit te voeren, zoals het aansturen van een motor of het uitlezen van een sensor. Voor de meest geavanceerde chips heeft Europa geen fabrieken en is het afhankelijk van met name Taiwan en Zuid-Korea.
Het Draghi-rapport uit 2024 noemt het gebrek aan productiecapaciteit een strategisch risico. Taiwan, waar ’s werelds grootste chipfabrikant TSMC is gevestigd, wordt door China beschouwd als een afvallige provincie en leeft al jaren onder dreiging van een militaire inlijving. In een crisis kan de toevoer van chips abrupt stoppen. Zelfs in segmenten waarin Europa traditioneel sterk is, zoals autochips, blijkt de kwetsbaarheid groot. Zo kwamen tijdens de coronapandemie autofabrieken stil te liggen door een tekort aan eenvoudige chips. Grote Europese chipbedrijven – zoals NXP, Infineon en STMicroelectronics – ontwerpen deze wel, maar laten ze grotendeels produceren bij ‘foundries’ in Azië. Daar zijn automerken relatief kleine klanten, waardoor ze lager op de prioriteitenlijst stonden toen de vraag na de eerste lockdowns terugkeerde.
Noodzaak voor eigen cloud-oplossingen wordt gevoeld
Toch is er beweging. Op meerdere fronten groeit binnen Europa het besef dat technologische autonomie alleen haalbaar is met stevige investeringen, slimme regelgeving en lokale alternatieven. “Bij de Nederlandse overheid is niet meer de vraag of we de afhankelijkheid van Amerikaanse cloudbedrijven moeten terugdringen, maar hoe”, zegt Besteman van de Dutch Cloud Community. De Tweede Kamer nam recent een motie aan die de overheid oproept tot een aanbesteding voor een “rijks-cloud in volledig Nederlands beheer”.
Besteman verwacht niet dat zo’n overheids-cloud er van de ene op de andere dag zal staan, maar een dergelijk voornemen kan de lokale cloud-markt wel in beweging brengen. “Wil je dat Europese cloud-aanbieders verder investeren in hun dienstverlening, dan moet er eerst een koopsignaal komen.” Gelijksoortige discussies spelen nu ook in het bedrijfsleven, ziet Besteman. “Daar buigen ze zich ook over de vraag hoe veilig hun data eigenlijk zijn, en wat een plan B kan zijn, een exitstrategie.”
Vanuit Europa wordt niet zozeer ingezet op één alternatieve cloud-oplossing die zich qua schaal kan meten met Microsoft Azure of Amazon Web Services, maar een netwerk van aanbieders waaronder gemakkelijk data en workloads kunnen worden verplaatst en verdeeld. ECOFED is een voorbeeld van zo’n ‘federatieve cloud’. Het Nederlandse project ontwikkelt een oplossing waarmee software en de fysieke cloud-infrastructuur van elkaar kunnen worden losgekoppeld, wat gebruikers meer vrijheid geeft bij het kiezen en combineren van clouddiensten.
Het Nederlandse LeaseWeb laat ook luid van zich horen. In maart presenteerde de cloudprovider de eerste resultaten van zijn bijdrage aan het IPCEI-CIS-project – hetzelfde initiatief waar ook ECOFED onder valt. Het bedrijf bouwt aan een cloud-platform dat speciaal is ontworpen om te voldoen aan Europese wet- en regelgeving. Het platform vormt het hart van LeaseWebs zogeheten European Cloud Campus – een bredere investering in soevereine cloud-technologie, lokale datacenters en samenwerking met kennisinstellingen.
Investeren in AI-fabrieken
Ook op het gebied van kunstmatige intelligentie probeert Europa terrein te winnen. In februari 2025 lanceerde de Europese Commissie het InvestAI-initiatief, bedoeld om 200 miljard euro aan investeringen in kunstmatige intelligentie los te trekken. Op 10 april werd het AI Continent Plan gepresenteerd, waarin dertien ‘AI-fabrieken’ en zelfs vijf ‘giga-fabrieken’ staan opgenomen. Met deze faciliteiten wordt hoogwaardige infrastructuur beschikbaar gemaakt voor het trainen van grote modellen.
Ook vanuit technologiebedrijven is er volop initiatief. De Iliad Group, een Frans tech- en telecomconglomeraat, kondigde in februari een investering aan van 3 miljard euro in soevereine AI-infrastructuur. Het investeert in de grote datacenters van dochterbedrijf OpCore en bedient via cloudbedrijf Scaleway de markt met AI-rekenkracht. Mistral, een Frans bedrijf dat zelf geavanceerde AI-modellen ontwikkelt, is een van de klanten van Scaleway. Frankrijk wil een belangrijke hub voor kunstmatige intelligentie worden.
Een analyse van consultant McKinsey laat zien dat Europa binnen verschillende schakels van de AI-waardeketen een belangrijke plek heeft verworven. Dat geldt bijvoorbeeld voor de machines waarmee geavanceerde chips worden gemaakt, waarin het Eindhovense ASML praktisch een monopolie heeft. Ook de IT-dienstverleners, waaronder Capgemini, Ordina en Tietoevry, die bedrijven helpen om AI in hun processen in te bedden, hebben een relatief groot marktaandeel. Hoewel Europa achterligt met de ontwikkeling van de zogenoemde foundation models – de AI-modellen die zijn getraind op enorme hoeveelheden data en op basis daarvan nieuwe content kunnen produceren – is het marktaandeel van Europa volgens de consultant groeiende. Hetzelfde geldt voor de applicaties die op basis van deze modellen worden ontwikkeld.
In Nederland ziet Cleeren van Techleap eveneens hoe AI-bedrijven op specifieke onderdelen uitblinken en daardoor een belangrijke positie verwerven binnen de waardeketen. “Weaviate gebruikt AI om informatie te vinden en te begrijpen op basis van wat je bedoelt, niet alleen wat je typt,” vertelt hij. “En Deeploy is een platform dat bedrijven helpt met een verantwoorde implementatie van AI.”
Europa wil weer aantrekkelijk worden voor startups
De narratief dat Europa onvriendelijk zou zijn voor tech-ondernemers maakt ondertussen plaats voor een nieuw verhaal. In de State of European Tech 2024 gaf een ruime meerderheid van Europese founders aan dat zij hun bedrijf opnieuw in Europa zouden vestigen, als ze die keuze opnieuw konden maken. De huidige geopolitieke situatie kan volgens Cleeren zelfs als een vliegwiel werken: “Amerika keert zich naar binnen, de markt destabiliseert. Dit creëert ruimte voor bedrijven in Europa.”
Aan de lappendeken aan wet- en regelgeving wil de Europese Commissie ondertussen een einde maken met het ‘28e regime’. Hiermee kan een bedrijf zich registreren onder een set regels die in alle lidstaten geldig is. De plannen maken deel uit van de bredere European Innovation Act. Die moet het makkelijker maken voor startups om groeikapitaal op te halen, ook over de grens. Nu botsen investeerders nog op verschillende belastingregels, toezichthouders en juridische structuren per land. Europa wil dat simpeler maken, zodat fondsen en investeerders soepeler in meerdere landen kunnen opereren.
Ook moeten hervormingen het aantrekkelijker maken voor startups om personeel te belonen met aandelenopties. Sinds 2019 hebben elf landen hun nationale regelgeving versoepeld, waaronder Duitsland, Frankrijk, Spanje en Nederland. De Europese Commissie onderzoekt nu of er een overkoepelend stelsel mogelijk is, als onderdeel van bredere inspanningen om het ondernemersklimaat te verbeteren.
Tegelijk groeit de politieke druk om pensioenfondsen een actievere rol te laten spelen. Die steken nu gemiddeld slechts 0,007 procent van hun vermogen in durfkapitaal. In theorie kunnen ze grotere bedragen investeren, maar strenge regels en interne richtlijnen ontmoedigen dat. Europese instellingen zoals de Commissie, de Investeringsbank en het Investeringsfonds zien pensioenfondsen als een belangrijke schakel om de hoeveelheid groeikapitaal in Europa te vergroten, en onderzoeken manieren om dat aan te jagen – bijvoorbeeld door risicospreiding via EU-fondsen of aangepaste kapitaaleisen.
Chips als prioriteit in Brussel
Met de European Chips Act zette Europa in 2023 een eerste stap om zijn afhankelijkheid op het gebied van halfgeleiders verminderen. Met 43 miljard euro aan publieke en private investeringen wil Europa het eigen marktaandeel in chipproductie verdubbelen tot 20 procent in 2030. Enerzijds probeert Europa de achterstand op het gebied van geavanceerde chips in te lopen, anderzijds wil het zijn bestaande sterkte op het gebied van eenvoudiger chips verder uitbouwen.
In die tweede categorie lopen de nodige initiatieven. Lokale kampioen STMicroelectronics breidt zijn productie uit, onder meer door de bouw van een nieuwe fabriek in Italië. In Dresden komt een fabriek van het Taiwanese TSMC in samenwerking met Europese spelers Bosch, Infineon en NXP. De productie van geavanceerde chips is daarentegen nog niet van de grond gekomen. De geplande megafabriek van GlobalFoundries en STMicroelectronics in Frankrijk is stilgelegd, en de bouw van Intels geavanceerde fabriek in Duitsland is vooruitgeschoven naar 2029.
Omdat de Chips Act onderaan de streep dus nog niet voldoende heeft opgeleverd, beraadt de Europese Commissie zich op een ‘Chips Act 2.0’. De chipindustrie ziet heil in een programma waarin de gehele keten wordt ondersteund, van ontwerp en materiaal tot machines en fabrieken. Vanuit het Europees Parlement klinkt de roep om investeringen in AI-chips, maar de industrie zelf pleit ervoor om ook de oudere chiptechnologie te blijven stutten, zodat ook de chips voor auto’s, machines en stroomnetten uit Europa kunnen komen. Voor de zomer zal het nieuwe programma worden gepresenteerd.
Europa kiest voor technologische daadkracht
Om alle kansen te verzilveren, zijn structurele ingrepen en forse investeringen noodzakelijk. Volgens het Draghi-rapport is jaarlijks 800 miljard euro aan publiek-private uitgaven nodig om Europa technologisch onafhankelijker en economisch weerbaarder te maken. De investeringen moeten zich richten op hightech-sectoren zoals halfgeleiders en kunstmatige intelligentie, maar ook op decarbonisatie en defensie.
Europa heeft sterke troeven om daarop voort te bouwen: gerenommeerde kennisinstellingen, een grote interne markt en nichekampioenen zoals ASML en Mistral. Tegelijkertijd is de achterstand ten opzichte van de VS en China aanzienlijk, zeker in cloud-infrastructuur, geavanceerde chips en AI. De komende jaren zal blijken of Europa die kloof kan verkleinen.
Jarenlang was Europa vooral regelgever: invloedrijk, maar reactief. Nu is het besef ingedaald dat regulering alleen niet genoeg is en dat Europa zelf moet investeren in technologie, infrastructuur en productiecapaciteit. De contouren van digitale autonomie krijgen vorm, al zal Europa daarvoor sneller en scherper moeten handelen dan voorheen.
Auteur: Julia Krauwer, sector banker TMT (Technologie, Media & Telecom) bij ABN AMRO